De glycemische index wordt bepaald door de stijging van het bloedsuikergehalte te meten. Dit gebeurt na het eten van 50 gram koolhydraten van product A. De stijging in het bloedsuikergehalte wordt gemeten en vervolgens vergeleken met de stijging van het bloedsuikergehalte na het eten van witbrood of glucose (B) door dezelfde persoon. De stijging in het bloedsuikergehalte wordt vervolgens gedurende twee uur gevolgd. De metingen van A en B worden met elkaar vergeleken. De verhouding tussen de twee metingen bepaalt de GI-waarden ((A/B)*100). De GI van glucose is 100.

Mensen eten echter combinaties van voedingsmiddelen en deze bevatten niet alleen koolhydraten, maar ook bijvoorbeeld vet. Dat heeft ook invloed op de GI. Omdat de GI uitgaat van gemiddelden is het lastig om dit praktisch toe te passen. Daarom kan ook gebruik worden gemaakt van de glycemische last (GL). 

Bij de glycemische last wordt rekening gehouden met de hoeveelheid koolhydraten in een product en hoeveel iemand van een product eet. De GL is te berekenen: GL=(hoeveelheid koolhydraat in een portie * GI)/100. Een hoge glycemische last is groter of gelijk aan 20; een lage GL is kleiner of gelijk aan 10.